Abstract
Toproofdieren worden doorgaans beschouwd als generalisten in hun dieet, wat vaak de individuele variabiliteit maskeert. Individuele specialisatie – consistente verschillen tussen individuen in het gebruik van hulpbronnen of hun ecologische rol – komt echter veel voor bij toproofdieren. Bij sommige soorten kunnen slechts enkele gespecialiseerde individuen een significante impact hebben op prooipopulaties.
Zeeluipaarden (Hydrurga leptonyx) zijn toproofdieren die belangrijk zijn voor de structuur en functie van het ecosysteem van de Zuidelijke Oceaan. Hoewel ze algemeen worden beschreven als generalisten, is er weinig bekend over hun trofische ecologie op populatie- of individueel niveau. We analyseerden δ13C- en δ15N-profielen in snorharen (n = 46) van 34 zeeluipaarden in het Westelijk Antarctisch Schiereiland om de trofische variatie te beoordelen. We evalueerden ook de individuele consistentie over de jaren heen met behulp van herhaalde monsters van 7 zeehonden gedurende 2-10 jaar. We vergeleken de isotopische nicheruimte van populaties en individuen en onderzochten de drijvende krachten achter intraspecifieke variatie in de trofische ecologie van zeeluipaarden. We stellen vast dat zeeluipaarden een brede trofische niche hebben (bereik: 6,96%–15,21‰) en generalisten zijn op populatieniveau. De meeste individuen zijn echter specialisten (59% voor δ15N en δ13C), met slechts een paar generalisten (13% voor δ15N, 6% voor δ13C). Individuen specialiseren zich ook op verschillende trofische niveaus. De meeste variatie in trofische ecologie wordt bepaald door individuele specialisatie, maar geslacht en massa dragen ook bij. We stellen ook vast dat sommige zeehonden zich in de loop van de tijd specialiseren en consequent op hetzelfde trofische niveau foerageren, terwijl andere binnen en tussen jaren wisselen. Dit suggereert dat sommige zeehonden een onevenredige impact op prooien kunnen hebben, vooral wanneer specialisten consequent op specifieke soorten mikken. Langdurige specialisatie door een paar zeeluipaarden heeft waarschijnlijk bijgedragen aan de achteruitgang van de lokale Antarctische pelsrobbenpopulatie. Onze bevindingen tonen aan hoe belangrijk het is om individuele specialisatie bij zeeluipaarden in hun hele verspreidingsgebied te onderzoeken om hun impact op andere prooipopulaties te begrijpen. Deze aanpak zou ook op andere toppredatorenpopulaties toegepast moeten worden, aangezien een paar specialisten een aanzienlijke impact op ecosystemen kunnen hebben.
Bron: Wiley Online Library